In opdracht van gemeente Bergambacht heeft Walraad architecten het onderhoud aan de Kerktoren van Berkenwoude voorbereid en begeleid. Het onderhoud is in 2014 uitgevoerd. Over de toren valt veel interessants te vertellen, dat aansluiting vondt bij de vondsten en uitdagingen bij het onderhoud.
Om te beginnen met de geschiedenis: nadat de Geldersen Berkenwoude in 1512 in de brand hadden gestoken, werd door de bewoners besloten om een nieuwe Kerk en toren te bouwen. We schrijven dan nog ver voor de reformatie.
De toren kreeg drie geledingen gescheiden door horizontale waterslagen: de onderste met entreedeur voor de kerk en glas in lood venster en steunberen. De tweede geleding met per gevel twee hoge spitsboogvensters met montants en blindvlakken, de bovenste met galmgaten luidplanken en drie spitsboogvensters met montants per gevelvlak. De derde geleding wordt afgesloten met een rondboogfries op consoles. Alleen de waterslagen en consoles zijn in natuursteen uitgevoerd, voor de rest is de toren in rode baksteen opgetrokken. De montants van de vensters zijn met profielstenen uitgevoerd.
Op de toren een zogenaamde ingesnoerde spits, gedekt met schubleien (Rijndekking). De klok is gegoten door Johan Nicolaus Derck in 1755 uit Hoorn; eiken klokkenstoel.
In de gevelvlakken zijn zgn. metseltekens ingemetseld: afwijkend gekleurde stenen (roodachtig) die in het metselpatroon over vele lagen zgn. Andreaskruisen vormen. Daarvoor moet het metselverband over die lagen zeer regelmatig zijn. Daarnaast vermeldt de literatuur dat deze toren een zeer vroeg voorbeeld is van de toepassing van een hoekoplossing met drieklezoor (3/4 van een steen), in plaats van klisklezoor met kop (respectievelijk ¼ en ½ steen). De koppen en strekken lopen om de hoek op dezelfde laag door (terwijl gebruikelijker is dat kop en strek wisselen om de hoek).
Van belang voor het huidige onderhoud was dat de boeken vermelden dat in 1833 de muren van de Kerkzaal werden beklampt. Waar we nu tegen aan liepen is dat ook in de gevels van de toren veel klampwerk voorkomt. Een ogenschijnlijk authentieke gevel met blindnissen, montants en lisenen bleek er voorgemetseld. Op het oog vakwerk, maar helaas zonder goede verbinding naar het achterliggende, decimeters dikke, metselwerk. Door de ruimte tussen klamp en oude muur heeft vocht en vorst aldaar vrij spel gehad, en ontstonden ook thermische problemen (verschil in uitzetting van klamp en oude torenmuur). Alhoewel er geen gevaarlijke situatie ontstaan is, weet je natuurlijk nooit hoe lang dit standhoudt. Feit is dat nu bij het onderhouden van het voegwerk de stenen zonder veel moeite los kwamen. En dan volgde het dilemma: niets doen en hopen dat het blijft zitten, of de schade integraal herstellen, met oplossing voor de klamp. Voor het laatste is gekozen.
Voor de metselaar is het herstel een meesterklus: het is geen vlak werk, en hij moest na het sloopwerk de spitsbogen, montants etcetera weer op de goede plaats terugkrijgen. Soms zijn de gaten zo diep dat het beeld van wat er voor het hakwerk zat, even weg was. Voor de spitsbogen metselde de metselaar zogenaamde formeeltjes.
De profielstenen werden op het steiger gekapt.
De klamp was een beetje onderdeel van de toren geworden; hadden de metselaars in 1833 alleen maar regelmatige koppelingen met het achterliggende werk gemaakt, dan had het gegroeide werk gehandhaafd kunnen blijven. Nu hebben we geprobeerd in beeld zo dicht mogelijk tegen de bestaande situatie aan te werken. Stenen werden met zorg gekozen. Toch wisten we niet zeker of dit klampwerk uit 1833 stamt. In 1959 werd de toren grondig gerestaureerd, met funderingsherstel en het inbrengen van betonnen vloeren. Tot slot kan het ook tezamen met de restauratie van de Kerkzaal in 1972 uitgevoerd zijn.
Bijzonderheid vormen de stenen van het Andreaskruis; deze rode stenen zijn zeer zacht en zijn waar noodzakelijk (helaas) passend vervangen.
Tot slot werden wat slordigheden weggewerkt: waar hiervoor ook met enig respect over de klamp gesproken wordt (hoe dan ook netjes uitgevoerd het voegwerk:), daar moest van het voegwerk geconstateerd worden dat eerdere herstellingen slordig en ondeskundig uitgevoerd waren. Dat hebben we verbeterd bij deze onderhoudsronde. Ander slordig puntje was de bevestiging van de machtige schootankers: in plaats van dat deze in het dikke metselwerk de muur en balklaag verbonden, waren ze met cementproppen in overmatige gaten vastgestort. Het cement ontwrichtte het metselwerk, en bood geen echte verbinding. De ankers zijn volledig vrijgehakt, in teerband gezet, en door de aannemer zorgvuldig aangemetseld. Zoals het hoort.
Het werk moet toch wel 25 à 30 jaar stand houden. We hopen de volgende onderhoudsronde niet mee te maken, of als ouwetjes op hoge leeftijd.